Uit de langverwachte evaluatie van het IMVO-convenantenbeleid blijkt dat het beleid van de Nederlandse overheid om met IMVO-convenanten verantwoord ondernemen te bevorderen te kort schiet. Volgens het rapport dragen IMVO-convenanten bij aan bewustwording en beter beleid bij sommige bedrijven, maar is het bereik van de convenanten beperkt. Bovendien blijft de uitvoering van due diligence door bedrijven achter en komen veel bedrijven de gemaakte afspraken onvoldoende na. Het is dan ook hoog tijd dat het kabinet verantwoordelijkheid neemt en werk maakt van de missende schakel in het bestaande beleid: MVO-wetgeving.
De evaluatie trekt kritische conclusies: slechts 1,6 procent van de bedrijven in de risicosectoren nemen direct deel aan de convenanten. Bovendien willen sommige sectoren, zoals de olie- en gassector, helemaal geen convenant afsluiten, en is in andere sectoren het aandeel bereikte bedrijven matig (zoals kleding en textiel en natuursteen) tot laag (sierteelt, metaal). Volgens het KIT is alleen binnen het kleding- en textielconvenant en het bankenconvenant aanzienlijke vooruitgang te observeren waar het gaat om de uitvoering van due diligence door bedrijven. Bij een aantal convenanten moet de rapportage daarover nog op gang komen, zoals bij het Metaalconvenant en het TruStone initiatief. Over het algemeen echter hebben de evaluatoren geen vermindering van de negatieve effecten in de wereldwijde ketens van Nederlandse bedrijven als gevolg van het Nederlandse convenantenbeleid waargenomen.
De evaluatoren merken op dat bij verschillende convenanten onafhankelijke monitoring ontbreekt (bijvoorbeeld voedingsmiddelen en hout), waardoor er een risico op ‘greenwashing’ ontstaat. Ook is er geen duidelijke minimumstandaard waaraan convenanten moeten voldoen, met als gevolg dat er convenanten zijn afgesloten die zich niet richten op de naleving van MVO-normen (hout en plantaardige eiwitten). Ook ontbreekt er bij veel convenanten een klachtenmechanisme waardoor benadeelden niet kunnen klagen.
Het KIT beveelt de overheid onder meer aan om te overwegen MVO-wetgeving die de naleving van de OESO-richtlijnen verplicht stelt in te voeren. Hiermee worden verschillende problemen die uit de evaluatie naar voren komen aangepakt: wetgeving geeft bedrijven een veel sterkere prikkel om MVO-normen na te leven dan nu het geval is en stelt een duidelijke norm die voor alle bedrijven geldt. Ook zorgt wetgeving ervoor dat het ‘free rider’-probleem wordt aangepakt, waardoor bedrijven die zich wel inzetten voor de naleving van MVO-normen geen concurrentienadeel hebben ten opzichte van bedrijven die dat niet doen.
Uit de evaluatie blijkt ook dat de rol van de overheid binnen de convenanten tekortschiet: met name gedurende de onderhandelingsfase is de sector volgens het KIT de bovenliggende partij: alleen op initiatief van de sector kunnen onderhandelingen starten, en kritische maatschappelijke organisaties kunnen “ingeruild” worden voor meer coöperatieve. De overheid kan deze disbalans herstellen door zelf een grotere rol te pakken tijdens de onderhandelingen bijvoorbeeld door kwalitatief slechte convenanten niet te financieren. Daarnaast zou de overheid zelf actief meer bedrijven kunnen benaderen om deel te nemen aan de convenanten. De evaluatie is wel positief over de rol van de convenanten als middel om maatschappelijke organisaties en vakbonden met bedrijven in contact te brengen, uitwisseling te faciliteren en een geharmoniseerde aanpak van due diligence te ontwikkelen.
Het MVO Platform herkent de conclusies van de evaluatie en kan zich goed vinden in de suggestie van het KIT om brede due diligence wetgeving in Nederland te overwegen. Na de IOB-evaluatie en de verschillende onderzoeken gedaan in het kader van het IMVO in Perspectief project van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, is dit een volgend onderzoek dat aantoont dat wetgeving noodzakelijk is. Wetgeving en een vernieuwd convenantenbeleid versterken elkaar in een doordachte mix van MVO-beleid. Dankzij wetgeving krijgen de convenanten betere kansen tot meer draagvlak: Ze worden dan immers voor veel meer bedrijven en sectoren een interessant hulpmiddel bij het invullen van hun due diligence-plicht. Ook zorgt wetgeving voor een duidelijke norm, waarmee de kwaliteit van de convenanten verbetert. Het toezicht op wetgeving houdt rekening met het lerend vermogen en de specifieke context van bedrijven en biedt tegelijkertijd een stok achter de deur voor waar het misgaat. Nederland kan een leidende positie innemen in Europa door nu te beginnen met de invoering van MVO-wetgeving én een vernieuwd convenantenbeleid als twee kernelementen in het nieuwe MVO-beleid.