In het jaarlijkse rapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) wordt gesteld dat overheden meer moeten doen om werkenden te helpen zich aan te passen aan de nieuwe wereldeconomie.
Het rapport bekijkt onder meer de gevolgen van zogeheten offshoring – het uitbesteden van werk aan lagelonenlanden, bijvoorbeeld van West-Europa naar Oost-Europa. Volgens de Oeso ondermijnt dit de onderhandelingspositie van vooral laagopgeleide werknemers. Bovendien kan offshoring banen en lonen bedreigen in het West-Europa.
De Oeso signaleert verder een toenemende inkomensongelijkheid. Uit een vergelijking van cijfers uit 1995 en 2005 blijkt dat de ongelijkheid tussen de meestverdienende en de minstverdienende werknemers in bijna alle Oeso-landen groter is geworden. Ierland en Spanje vormen de enige uitzonderingen, terwijl in Hongarije het grootste verschil gemeten is.
Nederland vormt een middenmoter.
Globalisering vraagt om een grotere mobiliteit, om ervoor te zorgen dat werknemers niet vast blijven zitten in banen die geen toekomst hebben, stelt de Oeso. Bovendien moeten mensen die hun werk verliezen beschermd worden via
sociale systemen, die de kansen op een nieuwe baan vergroten.
De Oeso is een samenwerkingsverband van dertig landen om sociaal en economisch beleid te bespreken, te bestuderen en te coördineren. De aangesloten landen proberen gezamenlijke problemen op te lossen en
trachten internationaal beleid af te stemmen.